zine144

John Olson Extreme lectuur
Nederlandse vertaling: Kurt Devrese

alligatorzine | zine

Extreme lectuur is het tegenovergestelde van snelle lectuur. Woorden zijn geen afgemaakte en opgezette dieren om uit te stallen. Woorden zijn springlevend. Woorden zijn reuzen en engelen. Er is een zekere mentale souplesse nodig opdat een beschrijving van wol werkelijk met wol overeenstemt of een mug via een zuigorgaan bloed wint op een strand bij Rockstone in Guyana.
       Wat gebeurt er als we lezen? Zaken of mensen die er eigenlijk niet zijn, verschijnen. In de geest ontstaan er beelden. Een beeld is een druppel gedachte in de vorm van inkt. Een tijdloze wasem uit zijde gesponnen. De geest kan, in een woord of een aaneenschakeling van woorden, zo ver reiken als hij wil. Of erbij stilstaan terwijl de wereld draait en het verhaal vervolgt.
       Een alfabet is dood totdat de ogen de letters doen oplichten en opleven. De harmonica is voldaan als er lucht door wordt geblazen. Letters dringen de ogen binnen en veranderen in vuurwerk. Een witte lotus in een blauwe kom. Een kers van sappige kennis. Goud in zand verscholen. Een pond lucht aan een vel papier gehecht. Een spektakel waarin Montmartre en zijn geurtjes en geluiden levendig en sexy overkomen. En de lucht is in een okkernoot opgeborgen. En de geest is zich bewust van de betekenis van glas. Objecten op een tafel. Pure suiker die in een jeep in bruikleen doorheen het paradijs schokt.
       Focus is essentieel. Men mag absoluut niets te doen hebben. Doe het boek open. Buig voorover. Duik erin.
       Lectuur is delicaat, zoals chirurgie. De ribbenkast werd opengelegd. Een groot rood orgaan is in een spasmodisch tempo aan het kloppen. Onze gedachten wenden zich tot de wereld van de intellectuele inspanning. Syllaben badend in glitter. De watermassa verstoord. Zonlicht breekt en flikkert. De roeispanen drijven doelloos. De mond gaat open om te zeggen wat het betekent zijn illusies kwijt te zijn. Ondertussen wentelt de foetus van een nieuw idee zich in een aantal kronkelingen zo direct als huid.
       Iemand kraste zijn naam in het zand. De laatste vloedgolf heeft er zandpluimen van gemaakt.
       Snelle lectuur is als zich verplaatsen met een auto. De wereld zoeft in een waas voorbij. We raken op onze bestemming zonder gemerkt te hebben wat ons op bestemming bracht. Extreme lectuur is met een auto rijden. Extreme lectuur is een auto stoppen en uitstappen om een wandeling te maken.
       Aanschouw de hemel. Vingers over de rug van een boek gevouwen. Affecties, reflecties, infecties en inflexies. Geel en rood. Stemmen die in een planetarium weergalmen.
       Lectuur is een vorm van hallucineren. De beelden en de mensen waarmee we bij de letters geconfronteerd worden, zijn er niet echt. Hun echtheid hangt af van onze inspanning om ze in onze geest te voorschijn te halen. Een opleiding volstaat om iemands vlaggenspraak te begrijpen. Een ware lectuur daarentegen vereist meer van je dan de spelling beheersen of het inzicht van de relatie tussen betekenaar en referent. De letters nodigen uit tot een samenspel dat groter is dan het dwingend verzoek van het verkeerslicht. De persoon die op de proppen kwam met het idee om groen van rood te onderscheiden, dankzij de heerlijke ambiguïteit van oranje, was ongetwijfeld iemand die graag las.
       Waarom is het altijd zo moeilijk om tijd te vinden om te lezen? Of een plek?
       Antoine de Saint-Exupéry had de gewoonte om de automatische piloot van zijn P-38 Lightning in te schakelen en boven Marseille te cirkelen, terwijl hij een boek las.
       Hij werd, naar men zegt, neergeschoten door Horst Rippert, een Luftwaffe-piloot die later te kennen gaf een bewonderaar te zijn.
       Een veilige plek kiezen om te lezen lijkt me een goed idee, hoewel ik dikwijls verbaasd ben over hoe mensen in de stad op straat lopen terwijl ze een boek lezen.
       Lectuur is als praten met een geest. Picasso die een tube verf uitperst: wijd open ogen in een gouden dooier.
       De geest is zo stil als een aquarium. Een hoeveelheid klanken en willekeurige tekens verheft zich tot kleur en leven. Briljante patronen meanderen als in een golf. Een bladzijde wordt omgeslagen. Een nieuwe paragraaf ingezet. Einstein is onthutst vast te stellen dat het universum, in overeenstemming met de relativiteitstheorie, niet statisch is, maar samentrekt of uitdeint. Sterrenlicht vervormt zich over een lange afstand. De stratosferische irrealiteit der grote getallen genereert nieuwe dimensies. Het ontcijferen van het universum of een DNA-streng vereist intuïtie, een feeling voor combinatorische krachten die tot speelsheid aanzetten.
       Alle lectuur komt neer op deze vraag: waarom is er iets, in plaats van niets? Het kwantumvacuüm is geenszins leeg maar wemelt van de virtuele deeltjes. De deeltjes staan niet enkel voor wat is, maar voor wat zou kunnen zijn. Hetzelfde kan van letters gezegd worden. Of van een streng van woorden. Ze staan voor dat wat is, maar de lezersgeest kan er alle kanten mee uit. Rêverie is onvoorspelbaar.
       Was er een tijd dat er niks bestond? Geen tijd? Geen ruimte? Geen deeltjes. Geen bohème? Geen reizen. Niets duns? Niets diks? Niets gloeiends? Noch beauté noch boter?
       Lees je dit op een computerscherm, dan betreft het veeleer pixels dan spreuken. Spreuken horen bij de vorming van oude religies. Pixels horen bij de spreekwoordelijke luciditeit. Het licht in de bak. Het licht in de geest. Het licht dat uit de ogen komt.
       “Je hebt het type romanschrijver,” merkt Anthony Burgess op, “doorgaans populair, soms welgesteld, in wiens werk de taal onbenullig, doorzichtig of onaantrekkelijk is, en waar de associatieve en ambigue ondertonen geheel getemperd worden.” Het doel van deze romanschrijver “wordt enkel bereikt indien het verhalend gebeuren omgezet wordt in een louter beschrijvend gebeuren: inhoud is belangrijker dan stijl, de referent wil los van de woorden komen te staan en niet meer zijn dan een zintuiglijk gegeven.” Dit is geen lectuur. Dit is televisie kijken op papier.
       Voor het andere type romanschrijver, en hier denken we aan James Joyce, Gertrude Stein of Edgar Allen Poe, “is het van belang dat de dichtheid van de taal ontgonnen wordt, opdat de dubbelzinnigheden, de woordspelingen en de centrifugale associaties veeleer geproefd dan versmaad worden, en dat zijn boeken, die evenzeer uit woorden als uit personages of gebeurtenissen opgebouwd zijn, moeilijk of niet verfilmd kunnen worden, zonder dat er veel verloren gaat.”
       De woorddronken schrijver, de dichtheid en de centrifugale associatie genegen, waarop Burgess zinspeelt, vereist een zuivere lectuur. Aandachtige lectuur. Een alles in beslag nemende lectuur. Creatieve lectuur. Nauwlettende, bewuste, bezielde en scherpzinnige lectuur. Grondige lectuur. Toegewijde lectuur. Extreme lectuur.
       Als commentaar op de stelling van de Franse linguïst Antoine Meillet dat “het linguïstische gebeuren kwalitatief is” en dat elke taal “een systeem vormt” en bijgevolg een beginsel van een interne organisatie met zich meebrengt, poneert Maurice Merleau-Ponty: “ervan uitgaan dat het linguïstische gebeuren kwalitatief is, bevestigt in feite dat dit gebeuren in zijn samenhang en afwikkeling [déroulement] de tussenkomst van een bewustzijn vereist.”
       Taal is in essentie een medium, een membraan van klank en betekenis, waar het licht in de tussenruimte van de innerlijke waarneming en de uiterlijke wereld doordringt.
       Denk aan het potentieel van één enkel woord. Het is zoals het openen van een doos. Een troep mensen die hun voetsporen in de klei achterlaten. Elk woord, na eeuwenlang van mond tot mond over te gaan, verwierf een veelvoud van lagen en kleuren. Neem het woord ‘subtiel’ bijvoorbeeld. Subtiel komt van het Latijnse subtilis, wat een samenvoeging is van twee Latijnse woorden, met name sub, wat onder betekent, en tilis, afkomstig van tela, wat web betekent, en wat op zijn beurt verband houdt met texere, weven. Hier dus een woord dat klaar en duidelijk refereert aan de weefkunst, het combineren van draden in een patroon, een werk dat vaardigheid, handigheid, focus en liefdevolle aandacht vereist. Wie heeft er immers nog nooit een barak betreden, en de zachte streling van een web tegen zijn huid gevoeld, en hoe fijn en delicaat die gewaarwording wel was, en de geuren die ermee gepaard gingen, en het vage besef van zaken die er eigenlijk niet waren.
       Een van mijn favoriete gebruiken van het woord ‘subtiel’ komt voor in Secreta secretorum (Het geheim der geheimen), een Middel-Engelse prozavertaling door James Yonge van een Frans werk, zelf een vertaling van het Arabische Kitab sirr al-asrar, dat refereert aan het Boek over de wetenschap van het bestuur, over de goede orde van het staatsmanschap, geschreven in de vorm van een denkbeeldige brief van Aristoteles naar Alexander tijdens zijn militaire campagne in Perzië. Yonge schrijft: “Sutil an thyn spetil that descendyth… fro the Palette of the mouth to the tonge.” Wat een opzienbarend beeld!
       Een recenter voorbeeld duikt op in John Tyndall's Heat considered as a mode of motion: being a course of twelve lectures delivered at the Royal institution of Great Britain in the season of 1862. Tyndall, een romantische pantheïst, schreef: “De materialistische theorie beschouwt hitte als… een subtiele vloeistof opgestapeld in de ruimtes tussen de atomen van de lichamen.”
       De associaties, die het ontrafelen van een woord met zich meebrengt, zijn onbeperkt. Lippen zijn huid, begrensd en bepaald, de verbeelding daarentegen kent geen grenzen.
       De ochtend is mooi omdat hij zich op vermakelijke stokjes voortbeweegt. De stokjes zijn letters. Sommige hebben krommingen. O is een constructie van dromen en sneeuw. H expandeert bij middel van kerosinewatten aangestoken door de i van grapefruit.
       Met woorden kunst maken, is zonder meer dwaas. Omdat schoonheid wild en een alfabet een beschavingsproduct is. En wat is beschaving anders dan mensen die proberen samen te leven zonder elkaar uit te moorden. Het is een onvoltooid proces. De wereld heeft lezers nodig.
       Socrates was de lectuur vijandig, omdat hij meende dat dit het geheugen zou afzwakken en de mensen op een dwaalspoor zou brengen omwille van illusies in plaats van waarheden. Socrates had ongelijk. Lectuur is wat je ervan maakt. Het is waar dat de geschreven taal niet de souplesse en de spontaniteit heeft van de gesproken taal, want zodra een idee aan pixels of papier wordt toevertrouwd, bevriest het in de tijd. Zelfs het slordigste e-mailbericht heeft iets stijfs en afstandelijks over zich, omdat het de plotse wendingen van de spraak mist. Maar de gesproken taal, die dikwijls grillig en verward is, benadert de waarheid niet meer dan de geschreven taal. Schrijven is een ambacht. Er is gewoon meer tijd om iets vol te proppen en te kruiden met gedachten. Het soort gedachten dat men wikt en weegt tot ze rijp en gezwollen zijn, gereed om turbines aan te drijven.
       Spreken of schrijven, van geen van beide kan gezegd worden dat ze de waarheid geen geweld aandoen, of dat ze niet ronduit leugenachtig zijn. Het geschreven woord leent zich weliswaar tot onderzoek. Het fixeert onze aandacht. De extreme lezer leert hoe elke frase of zin uit te ziften voor dat beetje betekenis of belang. Hoe alleen te zijn. Hoe te reflecteren. Hoe zijn oordeel op te schorten. Hoe zich aan de rêverie over te geven. Wanneer we lezen is er een gevoel van lichaamloosheid, omdat we uit onszelf oprijzen om een denkbeeldig gebied te betreden, wat Robin Blaser omschrijft als “een extreme spookachtigheid de taal eigen. Het behelst het sublieme, het verschrikkelijke en het geheimzinnige…” Socrates vreesde dat deze “extreme spookachtigheid” de mensen minder resistent zou maken voor de kwalijke hersenschimmen, spookachtige beelden of gevaarlijke vertekeningen. Maar de impact van een ervaren redenaar kan net zo betoverend of misleidend zijn. Spraak staat niet garant voor integriteit. Psychopaten bijvoorbeeld, hebben doorgaans een aanleg om minzaam, uitnodigend, aantrekkelijk en welbespraakt te zijn.
       Het was Socrates die beweerde dat taal een drug is. Hij noemt het schrijven een pharmakon, dat zowel als remedie als gif kan werken. Socrates ziet het als een gif omdat het niet enkel het geheugen afzwakt, maar ons ook door zijn inherente hallucinatorische kenmerken afleidt van de waarheid. “Middels de verleiding,” merkt Jacques Derrida in zijn essay over dit onderwerp op, “doet het pharmakon iemand afdwalen van zijn gewone, natuurlijke en vaste paden en regels.” Maar wat is daar mis mee? Dat klinkt me goed in de oren. De werkelijkheid ligt niet vast. Ze is constant in beweging.
       Het schrijven is onderworpen aan de regels der magie en niet aan de wetten der noodzaak. We bevinden ons niet, zoals een verkenner van onontgonnen gebied, in een wereld van verrekijkers en zweet, maar in een jungle van letters waar de horizon alsmaar uitdijt en alles zo spectraal als parfum is.
       Extremen opzoeken impliceert sowieso gevaar. Net zo met extreme lectuur. Het gevaar bestaat erin dat het onze geest ergens anders brengt, voorbij de gebruikelijke parameters, waar de geest de wetten waaronder ze valt, in vraag durft te stellen. Derrida vergelijkt dit met het verlangen naar ouderloosheid en de subversieve vadermoord.
       Het is dan ook geen verrassing vast te stellen dat tal van outlaws verwoede lezers bleken te zijn. Frank James had de gewoonte, terwijl hij samen met zijn broer Jesse treinen overviel, scènes uit Shakespeare na te spelen.
       Een van de voornaamste karakteristieken van een wees is behoeftigheid. Schrijvers die omwille van de onbezoedelde expressie wat ze geschreven hebben in de vlammen laten opgaan, zijn zeldzaam. De meeste mensen, die iets geschreven hebben waarover ze tevreden zijn, verlangen naar een publiek. Men hoopt daar een passende respons te vinden, een ontwikkeld publiek. In zijn essay “The Political Economy of Poetry” bemerkt Ron Silliman: “De context bepaalt de huidige en werkelijke consumptie van een literair product, zonder welke de uitwisseling van een boodschap (formeel, substantieel, ideologisch) niet kan plaatsvinden.” Vandaar dat de dichter zijn hoop stelt op die zeldzame soort, de extreme lezer. Iemand die bereid is om zichzelf in taal onder te dompelen. Iemand die echt van taal houdt. Malle taal. Gebruiksonvriendelijke taal. Taal zonder beperkingen. Taal die in een levendig continuüm wilde speculaties voedt, en de intense feitelijkheid van de woorden subtiel blootlegt op het moment van hun totstandkoming. Iets wat, verbazingwekkend, veel mensen afschrikt.
       Ergens anders, midden de jaren tachtig, schrijft Silliman: “het gekibbel en het gehoon, waarop de tendens die men als ‘language poetry’ ging onderscheiden doorgaans werd onthaald, weerspiegelen perfect het taboe om het vertrouwde universum te overstijgen… het protest van deze dichters en critici, voor wie de komst van iets nieuws in de wereld van de letteren lijkt uitgesloten, is een indicatie van hoe moeilijk het wel is om zijn eigen culturele grenzen te onderkennen.”
       Extreme lectuur, die de lezer aanzet om veeleer het onderliggend associatief arsenaal dan de logica zelf te volgen, is de ultieme redding in deze wereld die men niet langer wikt of weegt maar tot koopwaar reduceert. Extreme lectuur is de roes die verlossing brengt. Waanzin, wonder, warhoop. Een evocatie, het betreden van een bibliotheek als het begin van een lange reis.





This material is © John Olson
Nederlandse vertaling © Kurt Devrese
Originele tekst: Larynx Galaxy, Black Widow Press, 2012
www.alligatorzine.be | © alligator 2013