zine16

Eliot Weinberger Mohammed

alligatorzine | zine

I.

Vierhonderdvierentwintigduizend jaar vóór de schepping van de hemel en de aarde of het empyreum of de troon of de wetboeken of de goddelijke pen of de hemel of de hel, schiep God het Licht van Mohammed. Het Licht doorkruiste twintig zeeën van licht, die elk op hun beurt de kennis bevatten die niemand begrijpt behalve God zelf, en toen het uit de laatste zee te voorschijn kwam, verzonken de zeeën in aanbidding en vormden honderdvierentwintigduizend lichtdruppels, iedere druppel een profeet in de grote processie die om het Licht heen liep.

God vormde dan uit dat Licht een edelsteen en spleet die in twee. De ene helft werd het water en Hij plaatste de andere helft op dat water en dit werd het empyreum. Dan schiep hij de troon die vanuit het empyreum straalde, en vanuit de troon de wetboeken, en vanuit de wetboeken de goddelijke pen.

Hij gebood de pen te schrijven, maar de pen bevond zich in een duizendjarige verwarring.
               "Wat behoor ik te schrijven?"
               "Er is maar één God en Mohammed is de apostel van God."
               "En wie is Mohammed dat je in zijn naam spreekt?"
               "Ach pen, indien hij niet had bestaan, zou ik je niet geschapen hebben."

Dan schiep God het paradijs, en de engelen, en uit de damp die uit het water van de gespleten edelsteen oprees, de zeven hemelen, en uit het zilte schuim van het water, de zeven werelden. Maar deze massa deinde als een schip op zee, dus plaatste God er bergen bovenop om haar in evenwicht te houden. Hij schiep een engel om de wereld omhoog te houden, en een onmetelijke rots waarop de engel kon staan, en een stier op wiens rug de rots rustte, en een vis om de stier te ondersteunen. De vis rust op water; het water rust op lucht; de lucht rust op duisternis; maar waarop de duisternis rust weet enkel God.

Dan schiep hij de zielen van de gelovigen, de zon, maan en sterren, dag en nacht, licht en duisternis, en later een menigte engelen. Het Licht van Mohammed verbleef drieënzeventigduizend jaar in het empyreum, dan zeventigduizend jaar in het paradijs, en dan nogmaals zeventigduizend jaar in Sidret al-Muntaha, de boom in de zevende hemel waar niemand mag voorbijkomen, waar het Licht wachtte totdat God de schepping van Adam beval, de vader van het mensdom.

De engel Izrail verzamelde stof uit alle delen van de wereld — wit, zwart, vuil rood, hard en zacht, wat de verscheidenheid van huidskleur van de kinderen van Adam verklaart, en waarom de profeet zei dat al de zonen van Adam gelijk zijn, als de tanden van een kam — en de engel Jibril bracht het naar de plaats bestemd voor het graf van Mohammed, en kneedde het stof met water om zo een mens te vormen. God gebood Adams geest zijn lichaam te betreden, maar de geest klaagde dat de toegang te nauw was, dus beval God dat de geest voor altijd zijn sterfelijke woonplaats met tegenzin zou betreden en met tegenzin zou verlaten.

Toen de geest zijn ogen betrad, en hij zijn eigen gedaante zag en de engelen die zijn lof zongen, moest Adam niezen. Aldus gaf God Adam het spraakvermogen, en hij riep: "Alhamdulillah," "dankzij God."

Het Licht van Mohammed straalde van de wijsvinger van Adam af, en van het voorhoofd van zijn vrouw Hawwa, en van hun zoon Shays, en van zijn vrouw, de prachtige hoeri Mohavela, en van hun zoon Anush. Het Licht was bij Ibrahim toen hij in de vuurhaard van Nimrod werd gegooid, bij Nuh op de ark, bij Yunus in de maag van de vis, en generatie op generatie, totdat het aankwam bij Abd al-Muttalib, en zijn zoon Abdallah, wiens uitstraling hem de naam Licht van de Heilige Stad bezorgde, en zijn vrouw Amina, pareloester van het juweel der profetie.

Amina zei dat ze op de dag van de geboorte van de profeet ontelbare stemmen hoorde, niet gelijkend op die van mensen, en een zijden banier van het paradijs zag, bevestigd aan een robijnen staf, die heel de ruimte tussen hemel en aarde besloeg. Ze zag ergens de paleizen van Damascus, schitterend als vlammen, en talloze vogels verzamelden zich rond haar. Er verscheen een jongeling, groter en knapper en eleganter gekleed dan ze ooit had gezien, die haar baby nam en wat van zijn eigen speeksel in de mond van de baby liet vallen. Hij sneed de borst van de baby open, en nam zijn hart eruit, en sneed het open, en haalde er een enkele zwarte druppel uit. Hij nam vervolgens een buidel van groene zijde die een onbekend kruid bevatte en plaatste dit in de borst van de baby, en streek met zijn hand erover. De jongeling en de baby spraken samen een taal die ze niet kon verstaan. Dan nam hij een zegelring uit een witte buidel en drukte die tussen de schouders van het kind, en gaf de baby een hemd om hem te beschermen tegen het onheil van de wereld.

De nacht dat Mohammed werd geboren, tuimelde elk afgodsbeeld om. Het paleis van Kesry, de keizer van Perzië, daverde op zijn grondvesten, zijn koepel barstte in twee, en veertien torens stortten in. Het Sawwameer, dat als een god werd aanbeden, verdween en veranderde in een zoutvlakte. Het heilige vuur van Fars, dat duizenden jaar had gebrand, doofde. Zeventig lichtkolommen verschenen tussen hemel en aarde, elk verschillend van kleur, en de Kaäba steeg op en zweefde over Mekka. De volgende ochtend, troffen al de koningen van de wereld hun tronen omgekeerd aan.

Die nacht was de grote vis Tamusa, heer en meester van alles wat in de zee zwemt, met zijn zevenhonderdduizend staarten, en zevenhonderdduizend ossen die over zijn rug lopen, elk met zeventigduizend horens van smaragd — vee waar Tamusa zich niet van bewust is, want ze zijn als vliegen op zijn onmetelijkheid — op die nacht dus was de grote vis aan het schudden van vreugde, en indien God hem niet tot kalmte had aangemaand, was de aarde gekanteld.

De profeet was van zijn geboorte af besneden.

Zijn moeder Amina kon de eerste dagen na de geboorte Mohammed niet de borst geven, en dus gaf zijn oom Abu Talib de baby zelf de borst en er was melk in overvloed. Een zekere Halima, een zoogster van de Banu Saad-stam, werd ingehuurd. Mohammed zou enkel van haar rechterborst drinken, en liet de linker over aan Halima’s eigen zoon.

Na vier maanden stierf zijn moeder Amina, zodat hij een wees werd, want zijn vader Abdallah was reeds een paar maanden voor zijn geboorte overleden.

Hij bevuilde nooit zijn kleren; wat hij ook maar afscheidde werd onmiddellijk door de aarde opgenomen en verborgen. Hij rook nooit onaangenaam en verspreidde een geur van kamfer en muskus. Op drie maanden zat hij rechtop; op negen maanden stapte hij; op tien maanden ging hij met zijn pleegbroers de schapen hoeden; op vijftien maanden beoefende hij het boogschieten en iedereen die hem zag schatte hem vijf jaar oud.

Als jongen deelde hij een kamer met zijn oom, maar veranderde van kleren in afzondering. ’s Nachts hoorde men hem gebeden prevelen. Het gebeurde meermaals dat een mooie man aan zijn bed verscheen, zijn hoofd streelde en vervolgens verdween. Hij was meestal alleen, met een licht dat straalde van zijn hoofd tot aan de hemel. Hij lachte zelden en speelde niet met anderen en keek evenmin toe terwijl zij speelden.

Hij kon lezen noch schrijven. Sommigen beweren dat hij daartoe een beweegreden had, aangezien hij alles wist dankzij de goddelijke inspiratie. Op zijn sterfbed vroeg hij om een inktkoker en het schouderblad van een schaap, om zijn laatste instructies neer te schrijven, en de mensen meenden dat dit het teken was van zijn laatste ijlkoorts.

Hij had drie hoofddeksels, een ervan was wit. Hij leunde op een dunne staf terwijl hij de mensen toesprak. Hij had een wandelstok Memshuq genaamd, een tent Akan genaamd, een beker Matba genaamd, en een vat Rayy genaamd. Twee paarden: Erbaz en Sekeb. Twee muildieren: Duldul en Shaba. Twee wijfjeskamelen: Ghasba en Jedan. Een ezel Yafur genaamd, en een lastkameel Dibaj genaamd. Hij had vier zwaarden – Zulfakar, Aun, Mejzim en Rasun – een helm Asas genaamd, een maliënkolder Zat al-Fazul genaamd, een banier Akab genaamd en een vlag Malum genaamd. Zijn tulband heette Sahab. Hij bezat twee rode deuren.

Toen Yafur de ezel door Mohammed werd gevangengenomen, kon hij eensklaps spreken en zei dat hij afkomstig was van zestig generaties op lijn die enkel maar door profeten bereden waren geweest. Hij zei dat hij de laatste was van dit geslacht, aangezien Mohammed de laatste der profeten was, en dat hij op hem had gewacht en niemand anders had toegestaan hem te bestijgen. Bij de dood van de profeet was Yafur danig aangedaan dat hij zichzelf in een put stortte, die zijn graf werd.

Hij was rijzig, maar ook niet al te groot. Zijn hoofd was groot. Zijn haar was noch kroezend noch sluik, en hij verdeelde het in het midden. Zijn gelaat was erg blank, zijn voorhoofd breed, met een ader die uitpuilde als hij boos werd. Zijn wenkbrauwen smal, lang en gebogen; sommigen zeggen dat ze één lijn vormden. Zijn neus was dun en gebogen, en straalde een licht uit. Zijn neus was zo lang dat hij bij het drinken bijna aan het water kwam. Zijn baard was groot en stevig, met zeventien witte haren die straalden als de zon; zijn lippen waren niet dik. Hij had een moedervlek op zijn kin. Zijn gebit was breedgebouwd en zuiver wit, zijn hals glad en recht, als een standbeeld. Zijn schouders waren breed, zijn gewrichten sterk en hol, zijn ledematen symmetrisch. Zijn borst en buik vormden een loodrechte lijn, met een dun streepje zwart haar naar het midden toe. Hij had geen haar in de oksels. Sommigen beweren dat de zegel van God tussen zijn schouders een gezwel was, anderen dat het een dot haar was. Zijn vingers waren lang, zijn palmen breed, zijn handen en voeten groot. De zool van zijn voet was erg hol, de bovenkant ervan was glad en zacht, zodat een druppel water, wanneer die op zijn voet viel, er onmiddellijk afrolde. Zijn passen waren breed, ontspannen en statig; hij stapte altijd alsof hij een heuvel afliep. Hij hield het hoofd voorovergebogen, want het leed bezwaarde zijn gemoed.

Licht straalde van zijn voorhoofd, en ’s nachts leek het als maanlicht. Hij gebruikte als parfum amber, muskus en civet, en spendeerde meer geld aan parfum dan aan voedsel; door de geur die bleef hangen wisten de mensen dagen nadien dat hij was voorbijgekomen. Hij wierp geen schaduw af wanneer hij in de zon stond. Hoe groot ook, wanneer een man naast Mohammed stond, leek die een pijllengte kleiner. Geen vogel vloog ooit boven zijn hoofd. Hij kon achter zich zien zonder zich om te draaien. Hij kon alles horen terwijl hij aan het slapen was. Water vloeide van tussen zijn vingers en negen kiezels in zijn hand zongen lof. Hij had nooit een natte droom. Een dier dat hij had bereden werd nooit oud. Geen insect kwam op hem zitten. Op zachte grond liet hij geen sporen na, maar op een harde rots waren zijn voetafdrukken zichtbaar.

Hij zei dat er vijf dingen waren waarvan hij nooit zou afzien: op de grond eten met zijn dienaars, een ezel berijden met een deken in plaats van een zadel, zelf geiten melken, wollen kleren dragen en kinderen begroeten.

Hij trof ooit een broodkruimel op de grond aan en raapte deze op en at hem, met de woorden dat de we de gunsten die God ons verleent op prijs moeten stellen.

Hij at overwegend water en dadels, of melk en dadels. Van vers fruit verkoos hij watermeloen en druiven. Hij at vlees, maar jaagde zelf niet. Hij dipte zijn brood in olie en azijn. Na het eten likte hij het bord af, zijn vingers en daarna waste hij zich. Mensen die met Mohammed dineerden hoorden stemmen afkomstig van het voedsel.

Hij overtuigde ooit een groep niet-gelovers door de resten van het voedsel dat ze hadden opgegeten, te sommeren. De schotels daalden de hemel af. Mohammed vroeg het voedsel te vertellen wie wat gegeten had, en ieder brokje antwoordde: mijn meester die en die at zoveel, zijn dienaren een andere portie, en wat je ziet is het overschot. Hij vroeg het voedsel wie hij was, en het voedsel antwoordde: "Je bent de profeet van God."

’s Nachts wanneer zijn discipelen zijn huis verlieten, stak hij zijn hand door de deuropening en het licht van zijn hand verlichtte hun weg huiswaarts.

Een beroemde dokter kwam Mohammed voor krankzinnigheid behandelen:
               "Waarom ben ik krankzinnig?"
               "Omdat je beweert een profeet te zijn."
               "Jij bent degene die krankzinnig is, want je zegt dat ik geen profeet ben."
               Mohammed gaf een teken en een reusachtige palmboom in de verte ontwortelde zichzelf, kwam dichterbij, boog voorover en zei: "Ach profeet van God, wat beveel je me te doen?"

Hij spleet de maan in twee en stak ze weer in elkaar. Hij liet de zon opkomen net nadat ze was ondergegaan. Hij plaatste een kleine steen midden op de weg waar geen mens of geen dier zich ooit bij toeval aan stootte.

Een andere steen, die op de rand van een bron in een tuin lag, begroette hem, en verzocht hem geen steen te worden in de hel, en Mohammed bad in zijn naam.

Een kameel beklaagde zich bij de profeet dat hij hard werkte en weinig te eten kreeg. Mohammed ontbood de eigenaar van de kameel, die toegaf dat het de waarheid was.

Een wolf stemde ermee in over een kudde schapen te waken, zodat de herder Mohammed kon vergezellen.

Mohammed vond dat wolven een aantal schapen aan de rand van een kudde mogen opeten. Hij verbood het doden van spinnen, want hij had zich ooit, op de vlucht voor de vijand, verborgen in een grot en de spin weefde een enorm web voor de toegang. Toen de vijand arriveerde, zagen ze het web en gingen er van uit dat niemand daar was geweest.

Hij raakte de oren van een aantal schapen aan en ze werden wit, en al hun jongen hadden witte oren.

Hij zei dat er engelen waren die fruitbomen beschermen, want anders zouden de wilde dieren al het fruit opeten. Hij verbood zijn volgelingen natuurlijke handelingen onder de bomen te verrichten, want dit zou de engelen beledigen.

Een ongelovige zei, ik zal je pas geloven als deze hagedis je gelooft, en haalde een groene hagedis vanuit zijn mouw te voorschijn. De hagedis zei met grote welsprekendheid: "Ach sieraad van al dat moet verschijnen bij het oordeel, gij zult de zuiveren naar het paradijs leiden..."

Een man kwam bij Mohammed en vertelde dat jaren geleden, voor hij zich bekeerd had, hij zijn dochtertje naar de woestijn had gevoerd en haar daar te vondeling had gelegd. Mohammed zei: "Kom, neem mij mee naar die plaats." Daar riep hij de meisjesnaam en ze kwam te voorschijn, terug in leven. Mohammed zei: "Je moeder en vader zijn moslims geworden. Als je dat wenst, geef ik je terug aan hen," maar het meisje antwoordde: "Ik heb geen behoefte aan hen. God is beter voor mij dan zij dat waren."

Hij liet haar groeien op het hoofd van een kale man.

Op de vraag wat bepalend is voor de gelijkenissen van een kind met zijn vader of moeder, antwoordde hij: "een overvloed aan zaad." Beenderen, bloedvaten en pezen zijn afkomstig van de vader; vlees, bloed, nagels en haar van de moeder.

De hand schudden van een vrouw deed hij niet; om een overeenkomst te bekrachtigen stak hij zijn hand in een kruik water en vervolgens stak de vrouw haar hand in de kruik.

Hij zei dat goede dromen van God afkomstig waren en slechte dromen van Satan, en daarom mag men de goede dromen aan anderen vertellen maar de slechte kunnen beter nooit naverteld worden. Hij zei dat iemand die schaak speelt te vergelijken is met iemand die zijn handen in het bloed van een varken gedrenkt heeft.

Tegenover poëzie nam hij een ambivalente houding aan. Hij gaf een mantel, die overigens nog bestaat, aan de dichter Kab ibn Zuhayr als dank voor een lofdicht. Maar hij zei ook dat het beter was de maag te vullen met pus, dan het hoofd met poëzie.

Toentertijd geloofde men dat de ziel van een vermoorde man de vorm van een vogel aannam die bleef huilen totdat de moordenaar zelf gedood was. Mohammed zei dat dit niet waar was. Hij zei dat er geen sterren waren die regen voorspellen.


II.

Op zijn vijfentwintigste huwde Mohammed met Khadija, een rijke weduwe die veertig jaar oud was. Ze schonk hem zeven van zijn acht kinderen: drie zonen die stierven, en vier dochters. Tot haar dood, een periode van vierentwintig jaar en een maand, huwde hij met geen andere vrouw, en zijn latere vrouwen moesten zich schikken naar zijn nostalgie en verdriet.

Zijn tweede vrouw Sawda was zesentwintig en een weduwe. Uit angst voor een scheiding liet ze de haar normaal toegewezen nacht met Mohammed over aan zijn derde vrouw Aisha. Ze zei dat ze, ondanks het feit geen betrekkingen te kunnen genieten met een man, wenste te herrijzen met de vrouwen van de profeet.

Hij huwde met Aisha, bekend om haar kennis en vernuft, toen ze zes jaar oud was, en voltrok het huwelijk toen ze negen was; ze was de enige maagd onder zijn vrouwen. Toen ze van overspel beticht werd, ontving Mohammed een vers dat haar onschuld bewees. Ze namen samen een bad; hij bad liggend in haar armen; hij ontving verzen liggend in haar armen; hij stierf in haar armen toen zij achttien was en werd in haar huis begraven. Men vroeg Mohammed eens wie zijn lieveling was. "Aisha." "Nee, ik bedoel onder mannen." "Haar vader," antwoordde Mohammed. Hij zei dat Aisha, in vergelijking met andere vrouwen, als tarid was, een schotel van vlees en brood, tegenover voedsel zonder meer.

Wanneer hij een huwelijk overwoog, stuurde hij een vrouw uit om aan de hals van de aanstaande te ruiken. Hij zei dat wanneer de hals welriekend is, de hele persoon dat is. De wreef van de voet werd ook gecontroleerd; want wanneer die mollig is, is de persoon dat ook.

Umm Shuraik van de Azd-stam gaf zichzelf bij wijze van ‘geschenk’ aan de profeet, en hij ontving een vers dat hiervoor de toestemming gaf. Hafsa was weduwe op haar achttiende, heel mooi, geletterd, maar opvliegend. De eerste man van Umm Habiba werd, de waarschuwingen van zijn vrouw ten spijt, een Christen, raakte aan de wijn, stierf, en ging naar de hel. Umm Salama was een weduwe met twee kinderen, wiens man in de slag bij Uhud was gestorven. Men vroeg haar of gemeenschap met de profeet te vergelijken was met andere mannen, en ze zei van ja. En Jibril bracht Mohammed een schotel bereid door de hoeri’s van het paradijs, die hem de echtelijke kracht gaf van veertig mannen, en hij bezocht al zijn vrouwen op een enkele nacht.

Zaynab, dochter van Jahsh, was gehuwd met Zayd, een slaaf die Mohammed in vrijheid stelde en adopteerde als zijn zoon. Mohammed kwam bij Zayd op bezoek en zag bij toeval Zaynab zonder enige opschik; hij werd verliefd. Zayd stelde voor van haar te scheiden maar Mohammed weigerde dit totdat hij een vers ontving zeggende dat de twee reeds in de hemel verenigd waren. Dus God zelf bood haar ten huwelijk aan.

De man van Zaynab, dochter van Khuzayma, was ook in de slag bij Uhud omgekomen; Zaynab zelf stierf na acht maanden huwelijk. Maymuna was gescheiden, maar weinig is geweten over haar. Juwayriyya, dochter van de chef van Khuzaa, werd samen met haar stam, de Banu Mustaliq, gevangengenomen; haar man werd tijdens de gevechten gedood. De profeet mocht geen aangetrouwde familieleden hebben die slaaf waren, daarom stelde hij haar volledige stam in vrijheid. Saffiya, dochter van Huyay, was zeventien en joodse en was in Khaybar gevangengenomen, nadat haar man in de slag omkwam. Rayhana was ook joodse, buitgemaakt in de stam van haar man, de Banu Qurayza.

Er was Aulia, van wie hij scheidde nog voor het huwelijk voltrokken was. Bij zijn huwelijk met Fatima, de dochter van Dhahhaak, ontving hij een vers dat hem instrueerde zijn vrouwen te laten kiezen tussen God en wereldse bezittingen. Fatima koos voor de wereld, verliet Mohammed, en ten lange leste raapte ze kamelenstront in de straten, haar lot beklagend.

De profeet stierf nog vóór Shinya bij hem terecht kwam. Asma werd door de jaloezie van Aisha en Hafsa misleid; ze vertelden haar dat ze zich zedig moest gedragen tegenover Mohammed, en zijn gunsten weigeren. Hij stuurde haar naar haar stam terug. Om Mohammeds woede te temperen, bood een discipel zijn zuster Qutaila uit Jemen aan; ze lieten de vrouw overkomen, maar Mohammed stierf voor ze arriveerde. Malika werd eveneens door Aisha voorgelogen, wees de profeet af, en werd teruggestuurd. Amra, de dochter van Yazid, bleek lepra te hebben. Hij huwde met Sana, maar ze stierf vóór ze bij hem terecht kwam.

Op een dag, toen Mohammed met zijn rug naar de zon toegekeerd zat, tikte Layla hem op de schouder. Hij zei, "Wie is dat? Dat de leeuwen hem verslinden," een grapje dat hij meermaals maakte. Ze antwoordde: "Ik ben de dochter van degene die de vogels voedt en die wedijvert met de wind." Ze bood zich ten huwelijk aan. Hij ging akkoord en zond haar naar haar dorp terug om te wachten op instructies. Haar vrienden vertelden haar dat het niet verstandig was: Layla was een jaloerse vrouw en Mohammed had veel vrouwen. Ze keerde naar Mohammed terug en verzocht ontheven te worden. Hij stemde hiermee in, en later werd ze wel degelijk door een leeuw verslonden. Men vertelt dat ze slechte manieren had en dat ze op een obscene manier op haar ezel zat.

Hij deed een huwelijksaanzoek aan Umm Hani, maar ze huwde zijn oom in de plaats en had veel kinderen. Toen zijn oom stierf, bood ze zichzelf bij Mohammed aan, maar intussen was het te laat. Dhaba’s eerste man stierf en liet haar een fortuin na; haar tweede man was impotent en ze scheidde van hem; haar derde man overleed. Haar schoonheid was legendarisch; als ze neerzat nam ze een groot deel van het tapijt in en haar lichaam was gehuld in haar lange haar. Mohammed vroeg haar ten huwelijk, maar veranderde van gedachten toen hij besefte dat ze oud was geworden.

De stam van Safiyya, dochter van Bashshama, werd veroverd en Mohammed probeerde Safiyya te overtuigen om van haar man te scheiden, maar ze weigerde dit en werd vervloekt. Khawla, de dochter van Hakim, bood zichzelf aan, maar werd afgewezen. Umama, de dochter van zijn min, wenste met hem te huwen, maar daar ze zijn zoogzuster was, was dit verboden. Khawla, de dochter van Hudsail, huwde met Mohammed, maar stierf vóór ze bij hem terecht kwam. Shurafa van de stam van Kalb had een prachtige moedervlek op haar kaak, en het is niet geweten waarom Mohammed, na zijn verzoek, toch niet met haar huwde. Er was een andere vrouw, waarvan de naam vergeten is, wiens vader weigerde haar uit te huwelijken aan Mohammed en die daarom beweerde dat ze lepreus was, en onmiddellijk werd ze door de ziekte overvallen.

Naast zijn vrouwen waren er twee dienaressen die hij regelmatig bezocht: de koptische Mariyaa en Kihana, die allebei door Mukawkis, de gouverneur van Alexandrië, aan Mohammed waren bezorgd. Hij bracht negenentwintig nachten op rij door met Mariyaa, en verscheen badend in het zweet aan de deur, tot grote woede van zijn andere vrouwen; het schandaal was van die aard dat hij dreigde van allen te scheiden. Ze was naast Khadija de enige vrouw die hem een kind schonk: een jongen die stierf.

Mohammed zei dat op de dag des oordeels, de mensen blootsvoets, naakt en onbesneden zouden verschijnen. Zijn vrouw Aisha vroeg: "Ach boodschapper van Allah, zullen mannen en vrouwen op die dag samen zijn, en zullen zij elkaar aanschouwen?" De profeet repliceerde: "Aisha, de omstandigheden zullen te ingrijpend zijn om ook maar te kunnen kijken."


III.

Buraq was een dier uit het paradijs, groter dan een ezel en kleiner dan een kameel, met een menselijk gelaat, hoeven als van een paard, en een staart als van een os. Zijn manen waren uit parels gemaakt, zijn oren uit smaragd, zijn ogen glinsterden als de planeet Venus, en tussen zijn ogen stond de inscriptie "Er is maar een God en Mohammed is zijn profeet." Hij had verstandelijke vermogens. Op een zekere nacht reed Mohammed, geleid door de engel Jibril, met Buraq van Mekka naar de tempel in Jeruzalem, naar de hemelen en de hel en het empyreum en naar Bayt al-Mamur, de moskee in de lucht recht boven de Kaäba.

Tijdens het reizen hoorde Mohammed een stem aan zijn rechterkant, die hij negeerde, en een stem aan zijn linkerkant, die hij negeerde. Hij zag een vrouw met ontblote armen, getooid met alle sieraden van deze wereld, die riep, "Kijk me aan! Laat me spreken met jou!" maar Mohammed negeerde haar. Daarna hoorde hij een enorme knal die hem van angst vervulde.

Ze hielden halt bij de berg Sina, waar God met Musa had gesproken, en in Baytlakhem, waar Issa werd geboren. Ze betraden de moskee in Jeruzalem. Men bracht Mohammed drie vaten: wijn, water en melk. Hij hoorde een stem die hem gebood de melk te drinken, en Jibril zei hem dat hij en zijn volgelingen hun geleide hadden gevonden.

Jibril vroeg wat Mohammed onderweg had gezien, en verduidelijkte dat de stem aan zijn rechterkant die van de joden was; indien hij had geluisterd, zouden hij en zijn volgelingen joden geworden zijn. De stem aan zijn linkerkant was die van de Nazareeërs; indien hij had geluisterd, zouden hij en zijn volgelingen christenen geworden zijn. De vrouw was de wereld; indien hij met haar had gesproken, zouden zij deze wereld boven de toekomst hebben verkozen. De immense knal was het geluid van een rots die zeventig jaar eerder in de hel werd geslingerd en pas dan de bodem van de peilloze diepte had bereikt.

Jibril nam Mohammed mee naar de eerste hemel, en stelde hem voor aan Ismail, heer der meteoren en regent aldaar, die de poorten opende. Ze ontmoetten een man met een tarweachtige gelaatskleur, die naar zijn rechterhand keek en lachte, dan naar zijn linkerhand keek en weende. Dit was Adam, die verheugd was om zijn kinderen die de hemel zouden betreden en bedroefd bij de gedachte aan hen die tot de hel verdoemd waren. Hij zag een engel zitten met de wereld op zijn knieën en een tablet van licht in zijn hand, waarnaar de engel staarde met een niet aflatende melancholie. Dit was de engel des doods, die Mohammed vertelde dat er geen huis op aarde was wiens bewoners hij niet tot vijf maal daags observeerde, en wanneer de verwanten huilen om het heengaan van hun geliefde, vertelt hij hen hun tranen te sparen, want hij zal hen telkens opnieuw opzoeken, tot er geen tranen meer resten.

Hij zag hoe een groep mensen, gezeten aan een tafel gedekt met de heerlijkste gerechten en vleeswaren in staat van ontbinding, rot vlees verslinden. Hij zag een reusachtige engel, zijn lichaam was half sneeuw en half vuur, maar het vuur deed de sneeuw niet smelten en de sneeuw doofde het vuur niet. De engel riep: "Heilig heilig heilig de Heer die mijn innerlijke tweestrijd weet te bedaren."

Hij zag mensen met lippen als van een kameel, en de engelen sneden met scharen het vlees van hun flanken en gooiden de hompen vlees in hun mond. Hij zag mensen op hun hoofd slaan met stenen. Hij zag engelen vuur gieten in de monden van een andere menigte mensen, en het vuur drong door hun lichaam. Hij zag mensen waarvan de mond was dichtgenaaid met draad en naald van vuur. Er waren mensen die niet konden rechtop staan omwille van hun reusachtige onderlijven.

Er waren vrouwen opgehangen aan hun borsten, en vrouwen opgehangen aan hun haar. Er waren vrouwen opgehangen aan hun tongen, en gesmolten koper afkomstig van een fontein in de hel werd in hun mond uitgegoten. Er waren vrouwen die boven een vuur geroosterd werden en hun eigen vlees opaten; vrouwen, aan handen en voeten gebonden, door schorpioenen gekweld. Er was een blinde, dove en stomme vrouw in een koffer van vuur opgeborgen, en haar hersenen dropen uit haar neusgaten. Er waren vrouwen die hun eigen ingewanden verslonden; vrouwen met het hoofd van een varken en het lijf van een ezel; vrouwen in de vorm van een hond, geslagen door engelen met knuppels van vuur.

Overal in de hemel zag Mohammed engelen vol ontzag en vrees voor zich uit staren, zonder ooit het hoofd te bewegen, zonder met elkaar te spreken, de lof aan God betuigen.

Ze stegen naar de tweede hemel op, waar ze Issa ontmoetten, en zijn neef Yahyah, die hem had gedoopt. In de derde hemel ontmoetten ze een man wiens schoonheid al de anderen overtrof, zoals de maan de sterren overtreft, en dat was Yusuf, met de veelkleurige mantel, de uitlegger van dromen. In de vierde was Idris; in de vijfde Harun, de broer van Musa, een oude man met grote ogen; in de zesde was Musa zelf, met een bleke huid en heel lang haar.

In de zevende hemel zag hij zeeën van glinsterend licht, zeeën van duisternis, en zeeën van sneeuw. Iedere engel die ze voorbijkwamen vertelde Mohammed hoe logen te gebruiken om te genezen, en zijn volgelingen te instrueren hetzelfde te doen. Hij ontmoette een oude man met wit haar en een baard gezeten onder een boom die uiers als van een koe had, en aan elke uier lag een kind te zuigen. Telkens wanneer er een uier uit de mond van een baby glipte, richtte de oude man zich op om die terug te plaatsen. Jibril vertelde hem dat dit zijn vader Ibrahim was, en de baby’s de toekomstige profeten die vooraf de vruchten van het paradijs proefden.

Hij zag een haan wiens voeten op de laagste grond stonden en wiens hoofd tot aan het empyreum reikte; zijn vleugels waren wit, en wanneer hij zijn vleugels uitspreidde, reikten deze tot de uitersten van oost en west en de veren onderaan waren groen. Elke ochtend zong deze haan een lofzang op God, en al de hanen op aarde zongen dan met hem mee.

Ze kwamen bij Bayt al-Mamur, de moskee recht boven de Kaäba, en zagen twee mensenmenigtes; een in prachtige witte gewaden en de andere in lompen, en enkel degenen in het wit mochten binnengaan. Hij zag de vier rivieren van het paradijs – een van kristalhelder water, een van melk, een van wijn, een van klare honing – en de paleizen langs de oevers waar Mohammed met zijn familie uiteindelijk zou wonen. De grond was zuivere muskus; er waren vogels zo groot als kamelen en granaatappels ter grootte van emmers. Hij zag Tuba, de boom van het paradijs, waarvan de stam zo groot is dat een vogel er zevenhonderd jaar zou over doen om er rond te vliegen, en waarvan de takken zich uitstrekken om elk huis te beschutten en beladen zijn met honderdduizend verschillende vruchten en manden met kleren van brokaat en zijde. Hij meende zijn neef Ali te zien, maar het was een engel door God geschapen naar de gelijkenis van Ali.

Jibril gaf Mohammed een kweepeer, die hij openmaakte en er kwam een hoeri met lange wimpers tevoorschijn, gekleed in zeventig groene jurken en zeventig gele jurken van een bijzonder fijne stof, en zelf was ze zo transparant dat het merg van haar enkels zichtbaar was als een vlam in een gaslamp. "Wie ben jij?" vroeg hij. "Mijn naam is Geluk. Het bovenste deel van mijn lichaam is gemaakt uit kamfer, het middelste uit amber, het onderste uit muskus. Ik werd gekneed in het water van het leven. God zei me te zijn, en ik was."

Ze kwamen bij een rivier van licht, waar Jibril zei zich elke dag te baden, en elke druppel die neerviel vormde een engel die een taal sprak die voor de overigen niet te bevatten was. Voorbij de rivier waren vijfhonderd gordijnen van licht, en tussen elk gordijn een reisafstand van vijfhonderd jaar, en voorbij het laatste gordijn was God. Jibril zei dat hijzelf geen duimbreed verder kon gaan, maar dat Mohammed de rivier moest oversteken en verder trekken.


|

This material is © Eliot Weinberger

Vertaling: Kurt Devrese

www.alligatorzine.be | © alligator 2005