zine136

Eliot Weinberger De stad (Een paar blokken)
Nederlandse vertaling: Kurt Devrese

alligatorzine | zine

In het begin, een of ander begin, het dorp. De Santals, een inheems volk woonachtig in het woud in Bijar in India, hebben een lied dat in zijn geheel luidt als volgt:

In de bomen zingen de vogels.
In het dorp zingen de meisjes.

Een beeld van onverstoorbare rust, mens en natuur in kosmische harmonie. De meisjes zingen en de vogels zingen. Meer nog: ze zingen beurtelings voor elkaar.

*

In het begin, een of ander begin, was de stad geen handelscentrum en evenmin een militaire versterking. De stad kwam door toedoen van een autoritaire macht tot stand als een belichaming van kosmische macht, en werd gebouwd naar het beeld van de kosmos zelf. De stad was de navel van de wereld, of de as van de wereld, perfect in het verlengde (of zoals in Midden-Amerika, net niet in het verlengde, omdat mensen imperfect zijn) van de vier windrichtingen. In het centrum bevond zich een bouwwerk — toren, ziggoerat, tempel, platform, piramide, paleis — waar men nog dichter bij de goden kon komen: de goden konden de menselijke gebeden beter verhoren en de mensen de goddelijke instructies in ontvangst nemen. Direct onder de stad bevond zich een andere stad, namelijk de onderwereld, de stad van de doden.

De Babylonische steden waren elk op een sterrenbeeld gemodelleerd: Ninive op de Grote Beer, Sippara op de Kreeft, Assur op de Ossenhoeder, Babylon op de Walvis en de Ram. De Han-hoofdstad Chang’an werd uitgetekend naar de combinatie van de Grote en de Kleine Beer, met het keizerlijk paleis pal op de Poolster; de stad Xianyang in overeenstemming met de sterren Cassiopeia en Pegasus. Yasodharapura, de eerste Khmer-hoofdstad, was zowaar een kalender, met 108 torens als symbool voor de vier schijngestalten van de maan en de 27 maantafels, en 60 torens geordend in vijf sets van twaalf, want de Khmers berekenden de tijdperken volgens de twaalfjaarlijkse cyclus van Jupiter in een veelvoud van vijf. De stad was niet de macrokosmos van een dorp, maar de microkosmos van het universum.

Steden waren nooit nieuw. Of het nu Mesopotamië, Egypte of China betrof, de heerser verdedigde de aanleg van zijn stad met het argument dat het ontwerp gebaseerd was op een voorouderlijk plan. In de vijfde eeuw voor Christus, in de Shijing, het Boek der Oden, de eerste Chinese bloemlezing poëzie, prijst een gedicht Koning Wen, die zeshonderd jaar eerder de stad Feng had gebouwd: “Hij ontwierp Feng volgens een klassiek plan. / Hij zette zijn eigen voorkeur opzij, / en handelde uit diep respect voor de doden.” Iets scheppen in de cyclische tijd is altijd een herscheppen. De stad — ons model van nieuwigheid en moderniteit — was hun model van antiquiteit. De stad — ons model van verandering — was hun model van stilstand. De stad — ons model van een vrij en ongebonden leven — werd door de doden beheerst. In de jaren dertig schreef Thomas Wolfe een kortverhaal met een weergaloze titel: Only the Dead Know Brooklyn.

Onze steden zijn rijk aan verhalen. Hun steden daarentegen waren verhalen. Cuzco, de hoofdstad van de Inca's, gebouwd in de vorm van een jaguar, was gestructureerd volgens een netwerk van onzichtbare lijnen, verbonden door natuurlijke en kunstmatige bakens (huacas). Bij elke lijn hoorde een zanglijn, een geheugensteuntje om hun mythen en geschiedenis opnieuw te vertellen. Rondom de centrale toren in Yasodharapura, die de berg Meroe en de thuis van de goden voorstelde, waren de 108 torens zo opgesteld dat men vanuit het middelpunt in eender welke richting slechts 33 torens kon zien — de thuis van de 33 goden in Indra's hemel. Vanuit de belangrijkste oogpunten afzonderlijk kon men slechts drie van de vijf grootste torens onderscheiden: de drie toppen van de berg Meroe, of de hemelse steden van Visjnoe, Brahma en Shiva. De stad was het grondplan van een verhaal.

Steden die niet beducht waren voor aardse invallers, werden in een rasterpatroon aangelegd; steden in omstreden gebied waren labyrinten van steegjes en pleintjes, waar een binnenvallend leger makkelijk verdwaalt en overmeesterd wordt. De steden, of ze nu een raster of een labyrint vormden, werden ommuurd omdat ze vestingen waren van kosmische kracht, in strijd met andere krachten: demonen, de slechte goden, de boze geesten van de doden. De stadsmuur had veeleer een magische dan een militaire betekenis, namelijk het afbakenen van een geordende ruimte in de chaotische wereld. Een koninklijk geslacht begon gelijk met de oprichting van stadsmuren — het vestigen van een nieuwe orde. Er werden omvangrijke processies gehouden op gezette tijden, en in het bijzonder in tijden van rampspoed, droogte, plaag: een gemeenschappelijke bevestiging van wie we zijn, waar we zijn, en van onze plaats in de wereld.

Alles werd strikt opgedeeld: heilige plaatsen; markten volgens goederen en diensten; woonzones voor de rijken, de armen, de handelaars, of volgens stamverband; zones van vertier, en zo verder. Steden waren een samenstel van dorpen, met de kenmerkende dagdagelijkse familiariteit en lokale activiteit, maar tegelijk anders door hun specialisering van klasse of beroep en hun ondergeschiktheid aan een hogere macht. Steden waren hiërarchisch, dorpen waren dat niet. De beste metafoor voor de oude stad is de wolkenkrabber — horizontale dozen in een ruimte, metaforisch gestapeld volgens een sociale rangorde, richting hemelse goden — millennia vóór er ook maar wolkenkrabbers werden opgetrokken.

*

De archaïsche stad was een zinnebeeld van orde in de chaos van de wereld, meer in het bijzonder de dreigende chaos van de natuurlijke wereld, met zijn duistere wouden, zijn wilden, hongerige beesten en geesten. Met de opkomst — niet toevallig gelijktijdig — van zowel de romantiek als de geïndustrialiseerde stad, wordt het plaatje omgedraaid: de natuurlijke wereld was er een van rust en orde; de stad was de hel.

De literatuur van de stad — of nagenoeg alle moderne literatuur — is panoramisch, soms verheerlijkend, dikwijls schrikwekkend: het veelstemmige kabaal van de verschillende talen en dialecten, het conglomeraat van losse fragmenten. De collage is haar medium; tegenpolen die elkaar aantrekken, haar wetenschap; de these en de antithese, volkomen evenwaardig, haar logica.

De moderne stad, zoals vaak wordt gezegd, valt samen met haar anonimiteit. Haar lokale godin is Baudelaire's voorbijgangster, haar akte van toewijding is wat Walter Benjamin omschreef als de stedelijke ervaring bij uitstek: "liefde op het laatste zicht." Haar mythische held is de detective, de persoon die de naam van de anonieme misdadiger vinden moet.

De moderne stad is of was ook, wat soms vergeten wordt, een optelsom van wijken. In een wijk kent men niet de naam van iedereen, maar men is wel vertrouwd met de gezichten. De stereotype anonimiteit van de moderne stad treft men aan in de handelswijken of op het openbaar vervoer, of ook in iemand anders zijn wijk. Zelfs het taalgebruik lag ooit plaatselijk vast: in mijn stad New York werden wijken — met uitzondering van de armste — meer op etnische grond dan op basis van klasseonderscheid ingedeeld. In mijn kindertijd hield iedereen er nog een eigen manier van spreken op na. Airconditioning maakte komaf met dit gemeenschapsgevoel, omdat het in de zomer iedereen binnenhield, weg van straat en ieder afzonderlijk in zijn flat — gekluisterd aan tv, de overweldigende promotor van een eenheidstaal.

De literatuur van de wijk was het vignet of de karakterschets — een verhaal of een portret uit de duizenden. (Of in het geval van John Dos Passos, Andrej Bely, Alfred Döblin en anderen, een panorama samengesteld uit meerdere vignetten.) Een dichter pikt er een detail uit, zoals lyrische dichters altijd gedaan hebben. De auteur van fictie vertelt het verhaal van een aantal individuen, zoals het altijd al verteld werd. Hun lot is soms zinloos en wreed; hun lot is allicht niet langer door de goden bepaald; hun lot is en blijft weliswaar de ontknoping (of het ontbreken eraan) van het verhaal. Terwijl de stad chaos is, beschikt de wijk, of het nu gelukkige of miserabele levens aanbelangt, alvast over enige orde.

*

De literatuur van de stad was, wat vorm en inhoud betreft, iets nieuws: de moderniteit van zowel de literatuur als de beeldende kunsten. De literatuur van de wijk was daarentegen een overblijfsel binnen deze moderniteit. De stad, voornamelijk in de derde wereldlanden, is grondig veranderd nu de plattelandsmigranten binnenstromen en de metropolis verandert in een megalopolis. De wijk of het wijkgevoel, bij uitzondering van de allerarmsten en -rijksten, is zo goed als opgegaan in de eindeloos herhaalde kleurloze appartementsgebouwen, groot of klein. Veel van de grote steden nu bevinden zich nergens. Men woont op een willekeurige plek die identiek is aan een miljoen andere willekeurige plekken. In de megalopolis is er geen plaats in de wereld. Het gemeenschapsgevoel dat men opzoekt, zal men veeleer aantreffen bij uitgesproken religieuze en politieke organisaties, of binnen specifieke netwerken van de cyberspace.

De literatuur van de wijk wordt enkel nog geschreven in de laatste wijken die nog resten — de penthouses of de sloppenwijken. Wat dan zal de literatuur van de megalopolis zijn? Wie weet, staat het laatmodernisme, het zogenaamde postmodernisme, model: de roman die arm is aan memorabele personages of een meeslepend verhaal, rijk is aan briljant woordspel en een overdaad aan informatie; het gedicht dat een aaneenschakeling is van vrijblijvende ironie en een pastiche van een zich toegeëigende taal. Een literatuur die over iedereen en over niemand gaat, een literatuur die — zoals men zegt van iemand die er wat verloren bij loopt — nergens bij hoort. Ik vrees dat wij, opgegroeid in de moderne stad en met het modernisme, er weinig of niks van zullen begrijpen.

Het leeglopen van de dorpen; steden die een concentratie van voorsteden zijn geworden, waar het leven zich afspeelt naast de oprit of het parkeerterrein; steden als themaparken van wat ze ooit waren, de inwoners het voorwerp van nieuwsgierige passanten; de geruïneerde steden met hun leegstaande fabrieken; de gerobotiseerde steden met hun "nieuwe economische zones"; de drie, vier, misschien nog vijf levendige steden die het kosmopolitisme van eertijds, de blik gericht op vernieuwing, nog uitademen; en tot slot, de megalopolis. Deze eeuw echter, zal een groot deel van de wereldbevolking rondzwermen in de megalopolis — of, beter gezegd, vastzitten in haar verkeer. Het valt af te wachten hoe de mensen, in deze mensonvriendelijke omgeving, hun menselijkheid zullen herwinnen.

[2009]






This material is © Eliot Weinberger
Nederlandse vertaling © Kurt Devrese
www.alligatorzine.be | © alligator 2012