|
1.
Het is allemaal onmogelijk
het gebaar onmogelijk
de taal onmogelijk
de sutuur onmogelijk:
een veer en kraal
bewaard in een handige bundel, waarin
van alles en nog wat, mica, melktandjes,
restjes satijn, verweerde kei, twijn,
laag na laag verpakt en verzonken.
Een verbijsterende veelheid
“assemblages…”
2.
Een en een en een is 111
volgens bepaalde calculi. Bepaalde tumuli.
Een cumulus ofwel cumuli.
Een huis van wolken, de gang
“schelpen, veren, spiegel, glas,
zeewier, zand en verknipt papier,”
gaf uit op een kamer
met eenzelfde incrustatie.
3.
In de wereld dusdanig
waar knoedels DNA
(ingekapseld in een dun vlies)
in het wild rondspatten
(onwetend? bevreemdend?)
bij een willekeurig gebeuren
in een politiek van explosies.
Hoezo?
Sidderend voor de instabiliteit
van de berekeningen,
meer uit woede dan uit angst
“laat men zijn werk zien.”
Dit alles staat op restanten papier genoteerd.
Op zich een inwendige vertaling,
maculatuur op brokstukken.
Het werk moet zowaar worden overgedaan.
Gekrabbel in spiegelschrift deze keer,
een bijkomend probleem
gelet op de talloze vectoren.
4.
Als we nu eens van alles een lijstje maken:
huis, boek, mok, venster,
dochter, honden (verloren), bureau, Apple.
Neem nu een boom in bot, iele vingers
de jonge eik in de lente, de “soms felle regens,”
en de kale takken in de herfst, neem nu
een uitbarsting van geel in een groenroos licht,
een donkerrood perenblad de kamer binnengewaaid,
neem nu een gerecupereerde shmoo-achtige basilicum
die zelfs in de winter voor pesto wil dienen,
of genegenheid, warmte en eros
hemelsblauw, hoe kan het ook anders?
het goed herstel van een wond, ondanks
haar schrikwekkend litteken
onverklaarbare opsommingen:
de ongewone glans, de taal halfweg,
dat wat halfweg is. Het verstrengelen
van een keur van exquise rommel:
“een sigarenbandje, een metalen gesp, een balpen,
een flessendop, een bout, een krulspeld,
een tekenkompas, een plastic fles,
gele kleefband, aluminiumfolie, drinkrietjes,
groen papier, gebroken blauw glas.”
5.
Zou dit volstaan?
Wat zou volstaan?
Het volstaat nooit.
De opdracht is eindeloos,
de mensen, eindeloos.
De structuur is eindeloos.
Verso houdt de belofte van terugkeer in.
Het geheel van “oud meubilair, planken en omgekeerde lades, verknipt karton, resten isolatie, kapotte lampen, jampotten, bloempotten, kartonnen buizen, stukken spiegel,” bekleed met zilver- en goudfolie.
6.
Wanneer ze geen doek meer had,
nam ze de houten rug
van een versleten ladekast,
een smerige plank, besmeurd met vuil en met vegen
verf van eertijds, het kleur van de muren,
en schilderde een vod die ze aan een raam zag hangen schilderde terwijl ze door het venster naar buiten keek:
stenen muur en de verzadigde slappe vod,
de spatten grijs, de grijze spatten op het hout van de kast
als de vieze sneeuw die over de stad neerdwarrelt.
7.
Alledaagse objecten een turquoiseblauw ringetje,
een hemd, stoffeerdersnagels, afgestempelde postzegels,
een doos, een vergeeld overlijdensbericht, en afbeeldingen
van rampen uit het verleden, of gewoonweg vulpennen,
of stukjes papier waarop de overledenen
iets hebben geschreven, of lijstjes,
om het over lijstjes zonder meer te hebben,
die niet bepaald
een synopsis vormen
voor redding, getuigenis of herstel
Wat ermee aan te vangen?
Wat schrijven deels zo vreemd maakt,
de vertwijfeling ervan,
de belachelijke pretenties,
de verhevenheid, is…
geen gezang of klokkenspel is denkbaar
om de spijt te belichamen, hoe gering ook,
getekend door en beladen
met onze gruweldaden.
Het geluid hiervan
is heel wat ruiger, meer als een homp:
“kwelende Sprechstimme, plotse synthesizerdubs,
schreeuwerige cut-ups, warrige bundels distorsie, statisch geluid, noise.”
“Wat je weten zal,
is dat je nooit zal weten.”
8.
Zou kunnen de namen opnoemen
voor de wolkige massa om de wereld,
de sliert, paarlemoer en elegantie,
die boven de onvermurwbare substantie van de wereld beweegt
zich uitstrekt over dood, vreugde, woede,
leugens, de kleinste fracties
over alles.
Poëzie is niet het opzet.
Het doel
is iets bescheidener,
iets concreter.
Het gaat echter niet over “poëzie”
als een categorie op zich.
Wil zonder meer op zichzelf staan,
niet verglijden in astronomische vertwijfeling,
in details, en niks dan dat,
(“hemdskragen, staaltjes borduurdraad,
elastiekjes, schoenveters, oude gestopte sokken”),
en toch, alles schittert nog.
De glinstering neemt zelfs toe.
Onmogelijk om een sprankeltje
vreugde te onderdrukken.
9.
Krijg alles op tijd klaar,
het verzamelen en het sorteren,
de gebroken autospiegel, de aanwas van rommel,
de snoeppapiertjes op straat
met een zoetachtig schijnsel van zilverpapier
afstekend op het beton.
En “metaal, glas, neon, leien,
was, aarde & hout,” naast
“lucht, was, spiegels, lood,
kranten, neon, buizen en stoffen”
als elkaars spiegelbeeld.
10.
Runnymede, Mnemosyne, beekje,
boekje, brucha,
een la-dee-da, een daad, jullie set idiomen
jullie rudimenten, jullie restjes,
deze assemblages om
dingen en woorden te mixen
de liggers en leggers,
noman-dische regels
voor puur geluk,
de oranje zon,
de storm/orage,
de oranje maan:
een innerlijke stem gebiedt je om
“dit alles met je mee te brengen naar de stille kamer”
alsook een heus zootje te overwegen:
“ijzerschroot, houtschaafsel,
kapotte machineonderdelen, lompen, knopen en muntstukken.”
11.
Bedel-
gezanten
doen zich voor
alsof ze vooruitziend zijn
aangaande hun aansprakelijkheid
om aan een overgave te weerstaan.
Ze beroepen zich
op de stempel van onze tijd:
zijn duister pad duiden ze
aan de hand van hun postulaten
omtrent het onafgewerkte.
We beschikken over een niet te schatten vlezige stapel
schadeloosstellingen.
We beschikken over een niet te herkennen vlezige stapel
schadeloosstellingen.
We beschikken over de cantate van het leed,
“de enigmatische signatuur van meer, want, daar, nu, zonder, niet, als, reeds, behalve, wie, ik, wanneer, noch, vandaar, hij, alvorens, ah!, et cetera, etc.” en/of “le sigle énigmatique de plus, car, là, or, sans, pas, si, déjà, sauf, qui, je, quand, ni, désormais, il, auparavant, eh!, et caetera, etc.”
december 2011 april 2012
|
|
|