alligatorzine | zine
181
/
C.D. Wright Omtrent het waarom dat poëzie een betere deal oplevert dan ‘s werelds grootste retailer
vertaald door Kurt Devrese

Vandaag.

Het gedicht is op zichzelf staand.

Het is wel niet uit zichzelf ontstaan. Het kwam niet tot leven door toedoen van parthenogenese. Is niet begiftigd met dat niveau van zelfstandigheid of zelfzorgzaamheid. Het reikt de hand naar alle kunstdisciplines. Het heeft een nauwe band met alles wat geen kunst is. Het streeft zelfbeheersing na. Het geeft nooit zijn wilde aard op. Voor de ene beoefenaar is het zo voorhanden; voor de andere is het als een aderlating. Om het even wat het neemt, neemt het. Om het even wat het geeft, wordt ook genomen. Eens af, bereikt het gedicht een onafhankelijke status die samenvalt met de harde realiteit van het isolement, van er te zijn maar geen bereik te hebben. Van niet meer dan zijn eigen ruimte in te nemen.

Dit is het dan? De all-by-one consumptie? Wint Walmart?

Veel hoeven het er niet te zijn om enig bereik te hebben, maar voldoende om, zeg maar, de reuzenboom van Tule te omarmen.

De poëzie begeeft zich langs een omweg en mijdt bijgevolg de menigte. Wat niet wil zeggen dat ze anderen niet wil betrekken. Men moet weliswaar ontvankelijk zijn voor haar ontwikkeling. Men moet zich openstellen voor haar ongebruikelijke configuraties. Men moet zijn beste oor afstemmen op haar vernieuwde lier.

Dichters scheppen niet de omgeving waarin hun werk terecht komt. Geboren in Somalië. Geboren in de Autonomous Region. Geboren in Arkansas, opgevoed om bij de gratie Gods uit te groeien tot een sporter van de Razorbacks. Geboren om een verwelkomer bij Walmart te worden.

De omweg maakt een cirkelbeweging moeilijk. De route wijzigt, en dikwijls ook de bestemming.

Het onderzoek, dat poëzie vooropstelt, blijft onverlet. Een onderzoek in de lijn van wat men weet en voorbij de grenzen van het weten. De poëzie speelt zich af op het domein van de vraagstelling omdat het nooit voldoening neemt met de antwoorden. Antwoorden die doelmatig worden aangereikt om de consumentenmarkt geheel te veroveren. Het is veeleer de poëzie dan het kapitaal dat liquide is.

Wat als, vraagt met een naar voorgevoel de ene dichter aan de andere, wat als dit nu eens het middelkapitalisme was?

De meeste denkmethodes en gewoontes ontaarden aan de basis. De machten — zoals ik ZE verkies te noemen — schermen de bastions af tegen het denken, vooral het anders denken. Wat de basis een solide en smetteloze uitstraling geeft. Poëzie probeert zich in de barsten te nestelen. Ze probeert barsten te maken waar tot nu toe alles ondoordringbaar leek.

De poëzie legt zich op de twijfel toe. Zonder twijfelaars, is iedereen bij de eerste en de beste vraag monddood. Poëzie pretendeert niet alles te weten, maar zoekt een glimp op te vangen van wat geleidelijk in beeld komt; ze wil precies vaststellen wat er opdoemt; ze poogt alles wat reeds een plaats kreeg uit te horen. De poëzie, waarvan een definitie onvermijdelijk vaag blijft, wijst naar de dwaalweg; voorbij het spreken — wachten, luisteren, en stilte.

Sommigen verwijten de poëzie aan de zijlijn te staan; sommigen leggen de schuld bij de buitensporige macht. Sommigen zullen zeggen dat de poëzie hen behoed heeft voor een futiel, ontaard en wanhopig leven — een uitkomst die niet per lopende meter te bepalen valt. Sommigen zullen zeggen dat alleen de poëzie het evenwicht tussen hun waarneming en ervaring bestendigd heeft. Ga voor het geld, zeg ik.

Niet zo lang geleden — moeten we toegeven — genoot de Amerikaanse poëzie nog enig aanzien. Zoals de meeste werelden van belang, hield de poëzie stand als een bijna exclusief blank domein. Of ze nu werd geschreven door een gek of een dronkaard, de dichter zelf werd besproken, beloond of zelfs bewonderd. De dichter was een kleine seculiere god. Tot op het moment dat hij betrapt werd op achterwaarts rijden op de hoofdweg, had hij de controle over zijn eigen gehoor. Dan, black-out.

En er waren, in die vredige tijden, belangrijke scheidsrechters om de belangrijkste stemmen op de voorgrond te plaatsen, erop lettend dat slechts een klein aantal toegang kreeg tot een select gezelschap; vervolgens konden zij geïntroduceerd worden aan het pantheon van een keur geletterden. En zo was deze kunstvorm van tel (voor een keur geletterden).

Het is de schuld van de democratie; nou, die geweldige filosofie werd op de rooster gelegd. Dichters, van zodra ze gunstig onthaald werden, kwamen in zwermen tevoorschijn, terwijl de lezers in toenemende mate afhaakten. Afleiding overtroeft toewijding. Dit wisten we al voor Walter Benjamin ons dit kwam vertellen. En niets leidt meer af dan een reusachtig pallet met spullen. Sam Walton hoefde dit zelfs niet toe te lichten. Neem plaats achter je glimmende winkelkar en rijd de Action Alley, de promotiegang door. Het zal je nooit ontbreken aan zaken waarvan je nooit had gedacht ze nodig te hebben.

Een gangbaar verwijt is dat poëzie een intern gebeuren is — anders gezegd, dichters hebben deel aan de poëzie, terwijl niet-dichters niet vatbaar zouden zijn voor haar aantrekkingskracht. In het licht van onze wildgroei (afhankelijk van je standpunt, een gevolg of een nadeel van het democratiseringsproces), is er niet bepaald een tekort aan dichters om de kring te vervolmaken — of om de kring te versterken. Zoals Leonard Cohen stelde: poëzie is de opium van de dichters; wat het risico inhoudt dat de kring zichzelf insluit en de grenzen scherper worden afgebakend. Of wat de grote winst uitmaakt van Walmart: eeuwige groei. Of wat de duurzaamheid uitmaakt van de poëzie: vastberadenheid in de kern.

De Poetry Foundation publiceerde in 2006 een onderzoek en besloot dat er een overvloed aan ‘gebruikers’ van poëzie bestaat. Amper een kleine 10 procent van de onderzochten gaf toe een ‘niet-gebruiker’ te zijn. En meer dan de helft van de gebruikers konden een titel van een gedicht opnoemen. (Geen commentaar.) Onder de niet-gebruikers gaf men toe dat poëzie een meerwaarde voor het leven zou kunnen zijn, maar hoe ze ook maar tot dat inzicht kwamen, valt buiten het bestek van dit onderzoek.

Lees de kinderen poëzie voor, zeg ik.

Indien de concurrentie moordend is voor ons, is ze dat vreemd genoeg ook voor alles en nog wat — het water, de lucht, het recept van Coca-Cola; ze is zelfs moordend voor de concurrentie. Waarom zou men “de beste woorden in de beste volgorde” reserveren? Walmart regeert.

Terwijl de traditionele kanalen voor de verspreiding van de literatuur op hun eigen grenzen stuiten, krijgt poëzie niet eens meer de ruimte voor opvulsel toegewezen (behalve in de publicaties die uitsluitend opgestart werden of bestemd zijn voor dit genre). Tijdens het proces van het onzichtbaar worden in de traditionele media, hebben dichters zoals zovele ondernemingen volop hun energie gestoken in het internet — waar de dynamiek van de toepassing voor de hand ligt, maar waar de overrompeling van woord en beeld het onderscheid dreigt te minimaliseren. Niet enkel het onderscheid tussen goed en slecht, maar ook tussen dit en dat, tussen nu en nooit, tussen onthouden en vergeten, en zo meer. Dat hits niet noodzakelijk lezers betekenen, is vanzelfsprekend. De hoeveelheid hits duidt echter wel op een specifieke belangstelling. Hits omvatten wel degelijk lezers. En de vele hits in combinatie met blogs en dichtersvideo's maken dat de kring groter wordt.

Ondernemers zijn niet geïnteresseerd, punt uit. Wanneer Steve Jobs zei dat mensen niet meer lezen, maakte hij misschien niet meer dan in een reflex een uithaal naar de concurrentie (in dit geval, Kindle), of was hij gewoonweg luidop aan het mijmeren over zijn gewoontes (lezen hoort daar niet bij), of erger, bedankte hij voor de rijke donkere schist van het bespiegelend denken. Een paar jaar voorafgaand aan het onderzoek van de Poetry Foundation, voerde de National Endowment for the Arts een eigen onderzoek naar de leesgewoontes. Het koestert geen al te hoge verwachtingen van niet-lezers. Verder houdt het onderzoek weinig rekening met de hoeveelheid tekst die — ongetwijfeld meer dan in boeken — online verslonden wordt, wat zoals we weten niet eens in de buurt komt van een afzonderlijke tekst. Wat ze konden vaststellen is een razend snelle afname van het intense en onovertroffen plezier van een diepgaande lectuur.

Tot het bedrade en later draadloze netwerk alles veranderde, argumenteerde ik dat traag beter was, oud goed was, en rust een noodzaak. Wat uiteindelijk een verloren strijd bleek te zijn. Ik kan niks stopzetten. Ik kan jongeren niet overtuigen dat ouderen goed zijn wanneer zij (de jongeren) op hun erfenis azen, niet omdat ze menen daartoe gerechtigd te zijn, maar omdat ze denken belazerd te zullen worden. En niet een beetje. Evenmin kan ik het lawaai van de wereld een halt toeroepen. Er rest me niks anders dan telkens terug te grijpen op het woord dat men in poëzie krast; een woord dat in en uit zichzelf een wenselijke dan wel een noodzakelijke draai geeft aan een losstaande constructie; dat weet goed te maken; dat zelfs in snelheid aan densiteit wint.

Maar toch, de poëzie wenkt naar stilte terwijl ze spreekt en haar stilte om ons heen legt. Er is weliswaar het gevaar van een totale, voltijdse, algehele stilte. De dood kleeft aan de poëzie. Ze roept de smaak van as op. Ze reikt je de voorbout aan. Religie biedt troost; velen geloven dat ze loutert. Poëzie ziet het einde zonder verbijsterd te zijn onder ogen. Er valt evenwel iets te zeggen voor het “strijdend ten onder gaan.”

Dichters hebben niet op alles een antwoord. Ze zeggen wat ze zien. Ze nemen de eigen pols op. Ze blijven wakker terwijl ze nadenken over regels poëzie die al dan niet bruikbaar zouden kunnen zijn.

Leer je kinderen lezen, zeg ik.

Poëzie’s dubbel verlangen: spreken voor eens en altijd, zwijgen voor eeuwig. Zoals de oude man zei, “Spreek ik mezelf tegen? Goed zo, dan spreek ik mezelf tegen.” Honderd jaar later mompelde John Ashbery, “Een manier, dacht ik, zou zijn, alles erin steken. [Maar] alles weglaten, is mogelijk een andere en waarachtiger manier.” Een blanke pagina kan dienen als een gedicht, zo volmaakt als een gedicht maar kan zijn. Het kan niet dienen als poëzie.

Van naam veranderen zal niet meer helpen dan van partij te veranderen — partijen zijn inmiddels akelig inwisselbaar.

Ik ben niet uit op het behoud van een genre dat zogenaamd de zuivere vorm benadert. (Het is een gedicht van zodra ik het beweer.) Ik ben er wel niet van overtuigd dat gedichten, romans of toneelstukken hun mogelijkheden hebben uitgeput. Ik denk niet dat genres overleven in de mate dat ze zich gaan conformeren aan de eisen van de markt. Tegelijk geven lezers zich los van de gangbare praxis moeilijk gewonnen voor cross-over en hybride praktijken, mengvormen of de opheffing van soorten.

Heeft de poëzie zich niet altijd alles toegeëigend, gaande van rechttoe-rechtaan seks tot van de pot gerukte staathuishoudkunde. Wanneer heeft ze niet alle middelen ingezet de literatuur eigen, buitendien hoe langer haar geschiedenis en hoe uitgebreider haar composities. Wanneer werd iets dat in geen enkele categorie thuishoorde niet simpelweg poëzie genoemd. Eens de poëzie kwalijk begint te rieken, zeg ik. Op dat ogenblik zou elke vorm van schrijven zich in zijn onwelriekende hoek moeten terugtrekken — als slechte poëzie, slechte fictie, slecht theater, bedorven vlees. Poëzie hoort geen toevlucht te zijn voor het geknoei van een schrijver. Voor het overige, het is een gedicht van zodra ik het beweer.

Ik pols vlug een aantal van mijn tijdgenoten omtrent waarom de poëzie nu van groter belang is dan wanneer ze minder belangrijk leek ten opzichte van vroeger. “Ze voorkomt dat we vastgeroest raken in het leven... een leven van stilstand,” suggereert Jenny Bouly: “Nu meer dan ooit, daar de wereld zoveel spanningen kent als gevolg van overtuigingen die in een vast wereldbeeld verankerd zitten, hebben we gedichten nodig om ons eraan te herinneren wat het betekent dit of dat te zijn, vreugde of droefenis te ervaren, verwonderd te zijn over het stoffelijk universum.” Arthur Sze schreef: “Poëzie is belangrijker dan ooit, omdat we meer dan ooit worden uitgedaagd. Poëzie is wezenlijk de taal die, zich eindeloos vertakkend, ons intens doet leven en laat inzien wat het meest van tel is... Poëzie lost grenzen op — poëzie is het eindige dat ons voeling geeft met het oneindige — en nu dagelijks meerdere talen en soorten verloren gaan, is de poëzie een vehikel van cruciaal belang om de dringende nood en de ongewisse rijkdom van het bestaan te omvatten.” En Ben Lerner: “Hoe schaarser de ruimte voor deze formele discipline, hoe minder we geroepen zijn om ons af te vragen hoe het kleine zich tot het grote verhoudt, de SUV tot de vuile oorlog, des te waanzinnig veel belangrijker deze ruimte wordt... Het ideale gedicht en Fox News zijn aan elkaar tegengesteld. Het eerste vraagt om je participatie, leert je patronen onderscheiden, het tweede daarentegen hanteert categorieën... waarvan de afbakeningen hun leegte omsluiten... Een cultuur die aandacht schenkt aan poëzie is waarschijnlijk beter geplaatst om de taal te verlossen van het rampzalige voornemen om onze levensnormen te verhelen.” En Forrest Gander: “Omdat in een spektakelmaatschappij de poëzie het anti-spektakel is, het wormgat in de stilte naar een inwendige ruimte, vol nuances en gevoelens aangewakkerd door intuïtie en aandacht... onze plaats voor een grondige transformatie en vernieuwing.” En Cole Swenson: “Ik denk aan bedreigde soorten... [Poëzie is] een volwaardige manier van denken, en hoe minder denken we rijk zijn in deze wereld, hoe minder verscheidenheid er rest — we hebben kennelijk behoefte aan een gestage verbreding, nimmer een verenging, van denkvormen” En Jane Miller ten slotte, “Poëzie deed me leven. Dan denk ik, hoe sentimenteel, dan denk ik, hoe gezond.” Misschien dat Walmart toch niet regeert.

Dichters sluiten zichzelf op en werken de klok rond. Uit eigen beweging. Tijdens de breaks laten ze regels rondslingeren. Regels van eigen makelij.

Iedereen bij wie ik navraag deed, liet een geluid horen van urgentie zij het niet emergency. We moeten de woorden vinden, we moeten ze neerschrijven, we moeten ze ordenen, we moeten verwaarloosde bewoordingen in het leven terugroepen, we moeten nieuwe vormen ontdekken; we moeten desnoods in onze spilzucht de muren bekladden, en vooral de cyberspace, dat in een eindeloos vlak voorziet.

“Er is een verstoord evenwicht tussen onszelf en de wereld, dat enkel door de poëzie opnieuw in evenwicht gebracht kan worden,” schrijft Brenda Hillman. De aandacht die dit vraagt, verzekert dat “de kwaliteit van alle woorden afzonderlijk en hun onderlinge verhouding waarlijk van belang zijn... Van woorden houden is een manier om geïnteresseerd te blijven... Poëzie laat de geest in contact komen met de onvoorstelbare eigenaardigheid van alles.”

Wat op het spel staat, is de betekenis van woorden. De treffend meervoudige betekenissen van woorden. En als betekenis zelf onherkenbaar verminkt wordt... Ben jij de naaste? Ben jij de volgende?

Leer de kinderen poëzie lezen, zeg ik.

Poëzie verafschuwt de leugen. De leugens die ons worden verteld, hopen zich op, worden waarheid krachtens de stapel. Krachtens hun omvang. Krachtens de voortdurende recapitulatie. Er werden veel zaken die we onbetwistbaar als waar aannamen, daar ze in afzondering werden uitgesproken en in alle stilte werden voortgebracht, door een archeologie van leugens naar de bodem gezift. Op de bodem is er geen lucht om te ademen.

Poëzie graaft diep. Zelfs op besmette grond weet haar zaaigoed wortel te schieten. Zelfs al korten de dagen en is het wroeten in de grond, zorgt ze voor nieuwe scheuten. Eigenlijk hoort er een internationale schatkamer voor de poëzie uitgebouwd te worden. Een schatkamer die garant staat voor de vernieuwing van een enorme verscheidenheid van stemmen en verzen die het eenheidsdenken in vraag stellen. Een schatkamer die vanuit haar opdracht de hoerastemming van Walmart resoluut zal verwerpen. De lente kleeft aan de poëzie. Wat mogelijkheden schept, “het opperste goed.”

Dat de gedichten die we aan de taal ontrukken onze gedachten behoren te weerspiegelen.

Dat hun ordening meer gewicht geeft aan elke regel afzonderlijk.

Dat ze de versregel eindeloos uitrekken.

Dat ze de kring groter maken.

Dat ze de dromer wakker schudden. Dat ze de plannenmaker wakker schudden.

Dat ze de namen zuiveren.

Dat ze geen conclusies trekken maar de twijfel bestendigen.

Dat ze de schrapnel van alles te baat nemen: het verdwijnen van de kurkboom of het koraal, het verwoeste stadscentrum van Ramadi, het uitzicht van toekomstige gebouwen, de peerheid van peren.

Dat ze de lucht zuiveren.

Dat ze een flinke dosis humor in petto houden (zoals als een aks achter glas).

Dat ze het schip tot in de buurt van zijn verlangen loodsen.

Dat ze het oppervlak van de dingen opnieuw gevoelig maken.

Dat ze in de ingewanden resoneren.

Dat ze niet op zichzelf staan.

Dit is onze geest. Onze taal. Ons licht. Ons woord. Ons verbond.

In de wereld.








C.D. Wright (1949-2016), afkomstig uit het Ozark-gebergte in Arkansas, was een dichteres. Ze publiceerde meer dan een dozijn boeken, zowel proza als poëzie, waaronder ShallCross (2016), The Poet, The Lion, Talking Pictures, El Farolito, A Wedding in St. Roch, The Big Box Store, The Warp in the Mirror, Spring, Midnights, Fire & All (2016), One With Others (2011) Rising, Falling, Hovering (2008), Like Something Flying Backwards: New and Selected Poems (2007). Met fotograaf Deborah Luster realiseerde ze aantal belangwekkende boekprojecten, zoals het document over gevangen in Louisiana, One Big Self: An Investigation (2003).
Kurt Devrese is kunstenaar en literator. Hij publiceerde een aantal chapbooks en art books. Het onlinetraject kd-wbst focust op zijn multimediale en visuele activiteit. Initiator en editor van Alligatorzine.
/
< C.D. Wright, The Poet, The Lion, Talking Pictures, El Farolito, A Wedding in St. Roch, The Big Box Store, The Warp in the Mirror, Spring, Midnights, Fire & All, Copper Canyon Press, 2016.
/
www.alligatorzine.be | © alligator 2017